De leeuw die niet kon brullen

Bij de geboorte leek er geen vuiltje aan de lucht. Hij speelde met zijn broertje en twee zusjes. Zijn moeder zorgde goed voor hem en hij groeide als een kool.

Krachtig en met mooie zwarte manen werd hij een imposante verschijning.

Maar met groter te worden begon zijn broer te brullen maar bij hem kwam er geen geluid uit. Dat komt nog wel dacht zijn moeder maar het kwam niet.

Het zijn vooral de leeuwinnen die jagen en voor voedsel zorgen.

Een leeuw houdt de wacht. Van hem wordt verwacht dat hij brult als er gevaar dreigt.

Het brullen van een leeuw laat de andere dieren weten dat hij heerst over zijn territorium.

Een leeuw die niet kon brullen dat was nog nooit gebeurd. Zijn soortgenoten wisten zich er dan ook geen raad mee.

Het bleef niet bij plagen alleen, pestgedrag werd de regel, dag na dag werd hij uitgelachen.

Er zat niets anders op dan de groep te verlaten en een zwervende leeuw te worden.

Hij zou de vergetelheid ingegaan zijn ware het niet dat hij op een dag een leeuw vond, gevangen in een net, gespannen door stropers. Slim en krachtig als hij was slaagde hij er in de leeuw te verlossen uit zijn penibele situatie.

Hij besloot om van de nood een deugd te maken. Als zwervende leeuw was het voor hem gemakkelijker om stropers te volgen en zo gevangen dieren te verlossen. Of het nu een leeuw, een luipaard of een panter was dat maakte voor hem niets uit.

Al gauw gonsde de savanne van geruchten dat er een engelbewaarder was opgestaan.

Gewonde dieren bracht hij naar zijn schuilplaats, een ondergronds grottencomplex dat hij op zijn vele omzwervingen had ontdekt.

Vele leeuwen die hem vroeger hadden uitgelachen schaamden zich nu diep.

Niets is wat het lijkt hadden ze tot scha en schande ondervonden.

Op een dag schoot hij een gewonde leeuwin te hulp die omsingeld werd door een twintigtal hyena’s. Dat had anders nooit goed afgelopen.

Het leven lachte hem opnieuw toe want de dankbare leeuwin werd zijn levensgezellin.

Maar de klap op de vuurpijl moest nog komen.

Kwam het door een menselijk toedoen of was er een bliksem ingeslagen?

We zullen het nooit weten.

Hoe dan ook de savanne stond in brand en dat zorgde voor paniek. Er dreigde er een stormloop op gang te komen.

De leeuw zag het gevaar. Hij gooide zich voor de eerste rijen en slaagde er in deze op sleeptouw te nemen. Hij leidde de dieren naar zijn ondergrondse grottencomplex.

Buiten brak de hel los maar binnen waren de dieren zo veilig als in een ark van Noah.

Toen de leeuw zijn rondgang deed in het grottencomplex gebeurde er iets merkwaardigs.

Eén voor één bogen de dieren het hoofd.

Voortaan zou hij niet meer gekend zijn als de leeuw die niet kon brullen.

Maar als de Koning der Dieren.

Geloof het of geloof het niet, zo wil de legende het.

 


Het tweede leven van Meneer de Uil

De uil was moe. Meer nog, hij was héél moe. Daar een uil doorgaat voor wijs vraagt iedereen hem altijd om raad.

Hij had juist de krekel en de mier over de vloer gehad. Voor de zoveelste keer had hij hun ruzie moeten bijleggen. Het zou nooit goed komen tussen die twee. Hij werd er zo moe van. Altijd denken is niet goed. Niet verwonderlijk dat de uil stijf liep van de stress en steeds moeilijker de slaap kon vatten.

De uil had één goed voornemen. Hij wou een mens worden, en niet zomaar een mens. Een leraar net zoals zijn grote vriend een leraar-tovenaar.

De leraar-tovenaar was erg gesteld geraakt op de uil. Tovenaars hebben iets met uilen dus hij moest niets weten van diens wilde dromen. ‘ Daar ga ik niet aan meewerken, je bent wie je bent en trouwens die spreuk is erg moeilijk en gevaarlijk, er kan van alles mislopen.’

Gevleid was hij wel, want geen groter compliment voor de leraar als de leerling in je voetsporen wil stappen. Een goede leraar dat wist hij, geeft je het geloof dat je je eigen weg kan en mag gaan. Er zijn veel wegen naar Rome maar van een uil een mens maken dat ging hem toch te ver.

De uil was niet alleen wijs, maar hij was ook - en dat is minder geweten -eigenwijs. Hij was niet van plan zomaar zijn droom op te geven.

Als de kat van huis is dansen de muizen. Ieder moment dat hij alleen was snolde hij in tal van toverboeken.

Toveren voor beginners dat ging nog wel, maar de oefeningen: dat was andere koek!

Menigmaal liep het huis onder water. Allerlei monsters kwamen ten tonele, de tuin leek soms meer op een dierentuin. Gelukkig waren het omkeerbare toverspreuken en slaagde hij erin om alles terug op orde te krijgen voor de leraar-tovenaar terug thuis was.

Hoe hij ook zocht maanden gingen voorbij maar de spreuk die hij nodig had bleef onvindbaar. Net als hij moedeloos er de brui aan wou geven vond hij achter twee boeken verborgen een klein notitieboekje met als titel ‘Humanitas’. Een vreemd woord voor mens nam hij aan.

Er waren verschillende spreuken mogelijk afhankelijk welk uiterlijk gewenst was en welke karakter je wilde hebben. Wou je bijvoorbeeld over een portie gezond verstand beschikken dan moest je kiezen voor een langere spreuk.

Hij koos voor het type ‘filosoof met kosten aan’. Dat klonk goed vond hij.

En zo gebeurde het dat de uil een mens werd. Een mens die mocht gezien worden, alleen er waren wel degelijk kosten aan. Hij mankte met zijn linkerbeen en niet zo’n klein beetje. Hij tilde er niet zo zwaar aan. Perfectie is een sprookje dacht hij mijmerend.

Misschien was er toch nog een beetje uil in hem overgebleven. De jongen had een bijzondere gave. Hij kon haarscherp de kwaliteiten en het goede in ieder kind waarnemen.

Het liefst gaf hij les aan die kinderen die opgegeven waren of geen kansen hadden gekregen. Een goede leraar kan een ongekende wereld openen dat had hij zelf ondervonden.

Geen groter genot om een kind de eerste woordjes te zien schrijven. Hij had als eerste woordje, geloof het of geloof het niet, het woord Ik gekozen en het tweede woord Rik. Met die twee woorden kom je al een heel eind in het leven.

Soms kon hij al van in het begin opmerken welke weg een kind ging uitgaan.

Neem nu die jongen die als eerste zin schreef:

Er was eens lang geleden…

Een nieuwe verteller was geboren.

De leraar zag dat het goed was.

Hij leefde lang en gelukkig!


De abdij der verloren zielen

Het vergeet-me-nietje, het mooie blauwe bloempje dat groeit aan de waterkant, had haar naam gekregen nadat een ridder bij het plukken van het bosje bloemen voor zijn prinses in het water was gevallen en verdronk door de zwaarte van zijn harnas. Terwijl hij verdronk gooide hij het bosje bloemen naar zijn geliefde en riep: ‘Vergeet mij niet!’

De prinses was ontroostbaar na het onverwachte verlies van haar ridder.

Wekenlang sloot ze zich op in het torenkamertje in het kasteel van haar vader.

De beste heelmeesters van het land stonden machteloos.

De nar kwam met een suggestie en zei tegen de koning: ’De prinses moet op zoek gaan naar een gelukdoosje.’ ‘Waar kan je een gelukdoosje vinden?’ vroeg de koning vol ongeloof.

‘Er zijn er enkele te vinden in de abdij der verloren zielen, het is de abt die na een gesprek beslist of je een gelukdoosje kunt krijgen. De prinses zal er zelf naartoe moeten gaan.’

De koning huiverde, de abdij der verloren zielen lag in een uithoek van zijn land, de tocht was lang en niet zonder gevaar.

Maar er zat niets anders op, de prinses besloot incognito op reis te gaan onder het mom van een pelgrimstocht.

De koning ging akkoord op voorwaarde dat de prinses vergezeld werd door zijn beste ridder, zijn kampioen van vele tornooien. Zo gingen zij ogenschijnlijk als man en vrouw op reis.

Al gauw had de ridder zijn handen vol. Rovers en ander gespuis waren niet tegen zijn zwaard opgewassen. Gelukkig was het geen volle maan en kruiste er geen weerwolf hun pas. Het had gekund, het grote grijze woud was er voor gekend.

Na heel wat ontberingen kwamen ze aan in de abdij van verloren zielen.

Onderdak was geen probleem voor de ridder en de prinses. De abdij was een immers een gemengde abdij waar zusters en paters als monniken samenleefden. Geloof het of geloof het niet, gemengde abdijen hebben bestaan, lang heel lang geleden.

Geluk krijg je niet zomaar op bestelling, de abt liet dan ook op zich wachten. De dagen gingen voorbij. De prinses luisterde ingetogen naar de psalmen die door de monniken gezongen werden of maakte lange wandelingen met haar beschermridder.

Uiteindelijk was het zover en werd de prinses op audiëntie door de abt ontvangen. De prinses vertelde haar trieste verhaal.

De abt was niet ongevoelig voor haar verdriet en gaf haar een gelukdoosje.

Hoe de prinses ook probeerde, het doosje was met geen middel open te krijgen.

‘Alles op zijn tijd. Denk aan het vergeet-me-nietje en alles komt goed,’ zei de abt terwijl hij hun zegende als teken van afscheid.

Teleurgesteld begonnen beiden aan de gevaarlijke terugreis. De woorden van de abt bleven echter in het hoofd van de prinses nazinderen.

Al gaande werd het de prinses duidelijk.

Thuisgekomen gaf de prinses opdracht aan haar tuinier om een zee van vergeet-me-nietjes te zaaien.

De prinses doorkruiste het ganse land door en gaf een vergeet-me-nietje aan de mensen die afscheid hadden moeten nemen van een dierbare. Telkens nam de prinses de tijd om te luisteren. En luisteren kon ze als de beste. Onvermoeibaar bouwde de prinses de tuin van het kasteel om tot een troostplek voor velen.

De prinses ging al snel door het leven als ‘de barmhartige’ en werd op handen gedragen.

Toen ze op een avond in de armen van haar ridder lag, dacht de prinses plots voor het eerst na lange tijd aan het gelukdoosje. Het doosje lag nog steeds waar de prinses het had gelegd tussen de boeken in de bibliotheek als een stille getuige van een andere tijd.

Groot was haar verbazing toen het doosje zomaar open ging. Op de bodem lag een klein pakje voorzien van de zegel van de abt van de abdij der verloren zielen.

De prinses nam het pakje behoedzaam op en legde het in de palm van haar hand.

De prinses werd bevangen door een stroom van emoties toen ze zag wat er in het pakje lag:

Een vergeet-me-nietje!


Hoogtijd

De koning van een vergeten land had zorgen.

Hij werd oud en dacht bij zichzelf: ’Hoe zal mijn volk zijn koning herinneren?

De koning besloot er werk van te maken en riep zijn ministers bijeen voor een spoedberaad.

‘Hoog tijd om werk te maken van mijn nalatenschap.’

Hij gaf opdracht om in elke stad van zijn koninkrijk een standbeeld van hemzelf op te richten.

De volgende dag riep hij alweer zijn ministers bijeen.

‘Het is hoogtijd voor een nieuw statieportret.’

De dag nadien zei hij tegen zijn ministers:

‘Het is hoogtijd om een kathedraal te bouwen ter ere van God en mezelf.’

Zo ging het dagen aan een stuk, hoogtijd voor dit, hoogtijd voor dat.

Het duurde dan ook niet lang of de Eerste Minister vroeg een auditie bij de koning aan. Hij smeekte: ‘Mijne Hoogtijd, ik bedoel Mijne Hoogheid, als we al uw plannen moeten realiseren gaat dat de schatkist handen vol geld kosten.

Maar de koning had daar geen oren naar en bleef broeden op nieuwe plannen om zich onsterfelijk te maken in de ogen van zijn onderdanen.

Op een mooie zomerdag zat hij op een bank in de koninklijke serre.

Dat doen oude mensen nu eenmaal vaak. In de zon zat de koning verder te piekeren wat hij nog allemaal kon doen.

Zijn trouwe tuinier sprak hem aan en zei: ‘Sire mag ik zo vrij zijn om Uwe Hoogheid enkele suggesties te geven hoe U zeker niet vergeten zult worden? Doe iets waar het volk zelf beter van wordt, doe iets aan de armoede en U zal op handen gedragen worden.’

Daar had de koning wel oren aan naar en riep stante pede zijn Minister van Financiën bij zich.

‘Geef elke maand een dukaat aan al diegene die in een weeshuis of een godshuis verblijft. Vergeet ook de bedelaars niet.

 Ik wil niet dat iemand nog in armoede leeft in ons Koninkrijk.’

De Minister van Financiën sloeg bleek uit, werd niet goed, maar wat wil je de wil van de koning was wet.

‘Uw wil geschiede Sire, maar geef me dertig dagen om alles in goede banen te leiden.’

De koning liet het er niet bij en ontbood ook de Minister van Defensie bij zich.

‘ Minister, schaf het leger af en maak er een burgerwacht van die de bevolking moet helpen bij kleine of grote tegenslagen. Ik zal U dan benoemen tot Minister van Civiele Bescherming.’

De koning had een nieuw woord uitgevonden, maar daar werd de Minister van Defensie niet vrolijk van.

‘Uw wil geschiede Sire, maar geeft me dertig dagen om alles in goede banen te leiden.’

Geloof of het, of geloof het niet, enkele dagen later overleed de oude koning in zijn slaap.

‘Dat was hoogtijd’, dachten de Ministers opgelucht.

Kwade tongen zegden dat de koning vergiftigd was door de opperbevelhebber van het leger. Een generaal kan immers niet zonder leger.

Wat er ook van zij, het volk bleef zijn koning, die geloofde in sprookjes, herinneren als een goede vorst.

 Hij rustte in vrede, zijn wens was uitgekomen.

De Dood vond het jammer dat hij de oude koning halen moest. Hij had geen keuze.  Zijn tijd was gekomen.

De sterftedatum van de koning stond immers ingeschreven in het Grote Tijdenboek. Daar kon zelfs de Dood niets aan veranderen.

De Dood keek naar de volgende naam in het Grote Tijdenboek.

Het was tijd om hem te gaan halen.

Hoogtijd.


De kracht van het getal

Het had een groot feest moeten worden voor het dierenrijk. Dan hebben we het natuurlijk over de uitreiking van de trofee van grote verdienste voor het dierenrijk door Koning Leeuw.

Bij het lezen van de drie kandidaturen twijfelde Koning Leeuw of hij wel de juiste beslissing had genomen om deze trofee in het leven te roepen.

Het begon goed, als eerste kandidaat leek de uil leek een logische keuze. Hij was geleerd en gekend om zijn wijsheid. Voor vele dieren was hij een steun en toeverlaat en ook voor Koning Leeuw was hij een belangrijke raadgever. Er was geen twijfel mogelijk dat de uil het dierenrijk al veel diensten had bewezen.

De tweede kandidaat was de koningsarend.

De koningsarend kwam de titel toe van bewaker van het dierenrijk. Vanuit grote hoogte had de koningsarend een ongezien overzicht. Met zijn alziend oog hield hij alles in de gaten. Als een volleerd brandweerman kon hij bij kleine smeulende brandjes alarm slaan en zo grote rampen voorkomen. Zijn belangrijkste taak was om zeker de mens niet uit het oog te verliezen. Want met de mens kon je niet voorzichtig genoeg zijn. Zeker als het om jagers ging kon er niet snel genoeg de noodklok worden geluid.

Ongetwijfeld had de koningsarend het dierenrijk al voor veel onheil behoed. Een goede tweede vond Koning Leeuw.

Maar wat te denken van de derde kandidaat? Geloof het of geloof het niet, de mestkever. Koning Leeuw viel bijna van zijn troon van verbazing.

 De mestkever!

 Daar kon de Koning echt niet bij. Daar moest hij het fijne van weten.

De Koning nodigde dan ook Scarabee, de vertegenwoordiger van de mestkevers uit voor een gesprek op het paleis, een auditie zeg maar.

De Koning vroeg: ‘Scarabee, geef me één reden dat je deze trofee verdient!

‘Er zijn vele redenen, Majesteit, ik zal een poging doen om het kort te houden.’

Koning Leeuw, geloofde zijn oren niet, zwaaide ongeduldig met zijn voorpoot als teken dat Scarabee met zijn uitleg moest voortmaken.

‘Majesteit, we leven een verdoken bestaan over de grond maar zijn met velen en het wordt tijd dat we in het daglicht komen te staan.

Wij mestkevers zijn de vuilnismannen van het dierenrijk. Wij ruimen niet alleen alle uitwerpselen op maar leggen er ook onze eitjes in.

Zonder ons zou de troep zich opstapelen en het dierenrijk zou stinken als een open riool. Uw aanzien, Majesteit, zou een flinke deuk krijgen en het zou klachten regenen. Wij het werkvolk zijn de steunpilaren van uw rijk.’

Koning Leeuw gromde, dat was een taal die hij niet graag hoorde, maar de klap op de vuurpijl moest nog komen.

Zonder verpinken zei Scarabee: ‘Sire, wij zijn magische wezens.’

Koning Leeuw kreunde. Dat ontbrak er nog aan, hij had een hekel aan mensen en zeker aan magiërs, tovenaars of heksen.

‘ Kijk eens op mijn schild Sire.’

Koning Leeuw gaf zijn ogen de kost en zag een rond kruis op de schild van de mestkever.

Dit teken Sire, is het Ankh –teken, symbool van leven. Wij mestkevers dragen dit symbool omdat het leven van de aarde komt en naar de aarde gaat.

Mestkevers zijn dan ook erg gegeerd bij magiërs in hun zoektocht naar het eeuwig leven. Onmisbaar in vele toverdranken.

‘Wie weet, misschien worden we wel ooit als een heilig dier beschouwd.’

Kon tellen als slotopmerking.

De Koning kon dan ook niet anders dan de kandidatuur van de mestkever aanvaarden.

En zo gebeurde het. Op de dag van de uitkering werd de mestkever als winnaar uitgeroepen.

Alle mieren, termieten en vele andere aarddieren hadden immers op de mestkever gestemd. Blij dat ze waren dat ze eindelijk eens meetelden.

En mieren- dat is geweten-zijn met veel, heel veel.

Koning Leeuw had zijn lesje geleerd.

Nooit werd er nog over de trofee van verdienste gesproken.

Het werd een verhaal van lang geleden.

 Een sprookje.