Meneer Wind

Geschreven op vrijdag 1 januari 2021

Er was eens molenaar die een gave had. Geen gewone gave, een heel bijzondere.

Hij kon met Meneer Wind praten, zeg nu zelf dat is niet iedereen gegeven.

Zo’n gave komt natuurlijk niet uit de lucht vallen.

Daarvoor moeten we teruggaan naar het begin ter tijden, toen er nog geen mensen op aarde waren. Aarde, water en lucht dat was het zowat. En laten we natuurlijk de zon niet vergeten.

Zo ging er eeuwen voorbij.

Er kwam een dag dat Meneer Wind het maar niks vond om in zijn eentje over de aarde te waaien. Alle dagen leken hetzelfde, het werd hem te eentonig.

Hij ging naar zijn Schepper toe en vroeg: ’Kan ik niets anders te doen hebben dan te waaien over de aarde?’

De Schepper liet er geen gras over groeien en schiep leven op aarde. Met als kers op de taart, de mens.

Van dan af kon Meneer Wind bij het overwaaien horen en zien wat de mensen zeiden en deden. Hij moest wel aan zijn Schepper beloven om af een toe een goede daad te doen. Zo kon het gebeuren dat zeilers plots geheel onverwachts goede wind in de zeilen kregen. Gewoon omdat hij zich aan zijn belofte hield. Beloofd is beloofd dat wist Meneer Wind maar al te goed.

Meneer Wind vloog als een fris lentebriesje over de hoofden van de mensen als hij lieve woorden hoorde maar kon veranderen in een storm of zelfs in een vernielende windhoos wanneer het hem niet zinde.

Bij het overvliegen van een molen zag hij op een dag dat de molenaar een ongeluk had gekregen. Zijn arm was gekneld geraakt bij het malen en onbruikbaar geworden. Een molenaar met één arm kan moeilijk zijn molen draaiende houden. De molenaar moest kiezen: ofwel de molen verkopen ofwel molenaarsknechten aannemen maar daar had je een goed gevulde geldbeugel voor nodig.

Voor Meneer Wind was dit een uitgelezen kans om een goede daad te doen.  Wat heeft een molen nodig om te draaien? Wind natuurlijk, veel wind.

Meneer Wind blies in het oor van de molenaar: ‘Ik zal je molenwieken zo hard laten draaien dat alle boeren van de streek  graan aan je willen komen leveren.’

De molenaar hoefde zijn molen nog maar te betreden of Meneer Wind deed de wieken met volle kracht draaien. De graanboeren konden het tempo van leveringen bijna niet volgen zo snel ging het malen zijn gang.

Maar er was meer.

De molenaar ondervond aan den lijve dat elk nadeel soms ook een voordeel kon hebben. Hij ontdekte dat hij heel goed kon uitleggen hoe een molen moest onderhouden worden en wat er allemaal moest gebeuren om van graan meel te maken.

Wat niemand voor mogelijk hield, hij werd een geliefde baas voor zijn molenaarsknechten. Van heinde en verre kwamen de mensen kijken naar de wonderlijke molen en zijn molenaar met één arm.

De molenaar en Meneer Wind werden vrienden voor het leven.

‘Hoe kom je aan dit verhaal?’: vroegen de toehoorders aan de oude sprookjesverteller, toen die het sprookjesboek sloot.

‘Meneer Wind heeft het me verteld’.