De Koning van Mopperland (2/3)

Geschreven op dinsdag 22 september 2020

‘Er hangt een nevel van verbittering over mijn land,’ zuchtte de Koning diep.

‘Wat ik ook doe, mijn volk doet niets anders dan klagen en morren’.

Het koninkrijk was een dwergstaatje, een belastingparadijs met gratis onderwijs en gezondheidszorg. En toch was niemand tevreden.

De Koning had zelfs zijn hofnar ontslagen, hij kon immers niemand aan het lachen brengen.

Ofwel was het te warm, ofwel te koud. Kortom, het was nooit goed.

Zo kon het niet verder.

De Koning zag maar één oplossing:

hij liet de Mensenlezer komen.

Een rijzige jongeman, waarvan gezegd werd dat hij met zijn helblauwe ogen in de ziel van de mensen kon kijken.

‘Maak het onmogelijke waar, laat mijn volk lachen,’ vroeg de Koning.

De Mensenlezer maakte een tocht door het koninkrijk alvorens een voorstel aan de Koning te doen.

Hij was snel terug want het koninkrijk was een voorschoot groot.

‘Laat het volk de berg Nooit Gedacht beklimmen.’

De berg Nooit Gedacht was de enige berg van het land, een soort tafelberg, een boogscheut hoog. Geen kattenpis dus om te beklimmen.

‘Heel het volk?’ vroeg de Koning, ‘ook bompa Louis met zijn rollator?’ Daar gingen katrollen aan te pas moeten komen.

‘Heel het volk,’ zei de mensenlezer.

Gelukkig bestond het volk maar uit tweehonderd man, maar toch moest het lukken, dat zou pas een huzarenstuk zijn.

Gemopper en geklaag klonk als nooit tevoren.

Maar de Koning hield voet bij stuk.

En zie, vloekend en tierend werd de berg beklommen, stap per stap.

En ja, soms rolde iemand naar beneden maar dan werd hij of zij door meerdere mensen opnieuw naar boven gehesen.

En zo gebeurde het: samen werd het onmogelijke waar gemaakt. Al gaande ontstonden vriendschappen voor het leven. Vriendschappen die nooit voor mogelijk werden gehouden. Stel je voor, de smid en de visboer die mekaar in de ogen keken. Dat kon alleen maar op de berg Nooit Gedacht.

Aangekomen op de top weerklonk een bulderlach als nooit tevoren bij het zien van het feestmaal dat de Koning had klaargezet. Daar, aan de hoek van de tafel zat de hofnar, terug van weggeweest.

Jawel lieve lezer, in een sprookje kan alles.

En de Mensenlezer?

Die kreeg van de Koning een kasteel. Niet zomaar een kasteel. Een kasteel met een slotgracht, want dat staat goed.

Geloof het of geloof het niet, als kers op de taart trouwde hij met de Prinses.

De Prinses was onweerstaanbaar mooi geworden.

Hoe kwam dat zo plots?

Door haar nieuwe, sprankelende lach.