Het ene schilderij is het andere niet.

Dorpsgezichten. Op de rommelmarkt zijn er wel dertien in een dozijn te vinden. Versteend blijf ik staan. In een oogwenk word ik terug in de tijd gecapulteerd en sta ik in gedachten voor de kerk van mijn geboorte dorp. Op de hoek Café Welkom.

Het landschap herken ik als de duizend. Huizen naast elkaar. Zijstraten zijn er weinig te vinden. Lintbebouwing wordt dat genoemd. Met achter de huizen, open ruimte. Een dorp waar aan akkerbouw wordt gedaan. Aardappelen geoogst, suikerbieten gerooid. Hier zijn seizoenen nog van tel.

Sommige mensen worden melancholisch van zulk tafereeltje en denken weemoedig aan het lied 'Het dorp' van Wim Sonneveld.' Wat leefden ze eenvoudig toen in simpele huizen tussen groen. Het dorp van toen, het is voorbij.'

Niet voor mij, voor mij is het geen herinnering, het is een dagdagelijkse kwelling. Oude wonden worden opgereten. Het is de kerk. De kerk die alles bepaalde, hoe je moest leven, van de wieg tot het graf. Van heinde en verre te zien, alles overheersend. Lijden moest je ondergaan. Wees gerust, orakelde de pastoor vanop het spreekgestoelte,'later wordt alles beter.' Later in de hemel.

Horen zien en zwijgen, dat was het credo van het dorp. Ieder voor zich en God voor ons allen. Handig die huizen op afstand van elkaar. Wat achter de gevels gebeurde, werd niet gehoord. Wat niet weet wat niet deert. Van schuur tot sacristie, geen plek was veilig in dit dorp. Dat dorp dat mijn dorp niet meer is.

Ik woon nu in de stad.


Wat van tel is

Zwijg me over de dood van Attila de Hun.

Of die van Caesar.

Of zelfs die van Napoleon.

Praat me niet over de toekomst.

Over wat komt en niet is.

Steeds aanwezige afwezigheid.

Weet je wat?

Spreek me over dat ene sterven.

Dat ene die telt.


Men kan maar eenmaal zalig zijn

Het gebeurt niet alle dagen dat je een priester hoort vertellen dat je het verhaal van de verrijzenis van Jezus niet letterlijk moet nemen. De kerk en kerstmis, de drie wijzen, je moet er maar niet teveel geloof aan hechten.

Waar het wel om gaat, volgens Roger, want zo heet deze mens van goede wil, is het goede te doen. Jezus kan daarbij een voorbeeld zijn, maar evengoed Boeddha, of de profeet Mohammed.

Het goede doen, en dan op je sterfdatum je overgegeven aan het Grote Mysterie, dat is de zin van het leven, volgens deze oude van dage.

Tweeennegentig jaar is hij. 'Hopelijk krijg ik nog even de tijd om het goede te doen', zegt hij ter afscheid.

Men kan maar éénmaal zalig zijn.

Het goede doen, daar kent Gust wat van. Al meer dan 10 jaar zorgt hij zelf, als bijna negentig jarige, alle dagen voor zijn vrouw. Zorgbehoevend na een hersenbloeding. 'Ik was mijn tijd ver vooruit, ik was huisman en mijn vrouw buitenhuis erg actief, een mooi leven was het' , zegt hij mij. 'We moeten nu veel laten vallen, maar er zijn erger dingen', zo voegde hij er aan toe. Zorgen voor, dat is zijn leven. Koken dat is zijn ding. Vandaag bloemkool met worst, daar kijkt hij naar uit.

Men kan maar eenmaal zalig zijn.

Onlangs ook afscheid moeten nemen van Martha, een andere negentigjarige. Een groot hart had zij, oog voor wie alleen was of hulp zocht. Buigzaam als riet, aanvaardend zonder bitterheid. Ze had een moederlijk naturel waar iedereen zich warmen kon. Zo stond het op het herinneringskaartje.

We waren het allemaal over eens, zij heeft het fantastisch gedaan.

Men kan maar eenmaal zalig zijn.


Voor Ellen van de Kornél

Blauw groene ogen

Er valt veel over te zeggen.

In een gedicht, bijvoorbeeld.

Sommigen hebben aan een vers genoeg.

En ik?

Ik maak een reis naar Kornél

Je bent er goedkoop en snel.

Waar de buurt altijd thuis is.

De koffie het lekkerst.

Kostprijs?

Eén gedachte, alles inbegrepen.


EROS EN THANATOS

‘Ik kom al  een tijd maandelijks op gesprek bij u, maar vandaag zal het de laatste keer zijn.’

De psycholoog keek de hoogbejaarde monnik verwonderd aan. Zoals steeds vulde hij gans de kamer met zijn présence. Niets wees op grote innerlijke onrust, integendeel, de man straalde één al sereniteit uit.

‘Wat bedoelt u daarmee?’

‘Mijn tijd is gekomen om afscheid te nemen.’

‘Hoe komt het dat u onze gesprekken afrondt?’

‘We gaan het afronden omdat het niet anders kan.’

‘Is er iets speciaals gebeurd, wat maakt dat het niet anders kan?’

‘ Nee, dat niet maar ik kom enkel vandaag nog om u twee zaken te vertellen.’

‘Welke twee zaken dan?’

‘Eerst en vooral wil ik u danken. Deze kamer is voor mij een ruimte van hoop geweest, het heeft me in staat gesteld mijn weg te vervolgen en te zijn wie ik nu ben.’

‘Ik moet u danken voor het vertrouwen dat u in mij gesteld hebt, zei hij professioneel.’

‘Op gesprek komen, was voor mij als tanken in een benzinestation, ik kon daarna weer verder.’

‘En moet u nu niet meer verder soms?’

‘Nee, dat is het nu net.’

‘Vertel me dan het tweede waarvoor u vandaag nog gekomen zijt.’

‘Ik ga u nog vertellen wat het mooiste was dat ik heb meegemaakt in het leven, en ook wat het pijnlijkste was dat me overkomen is. En dan neem ik afscheid.’

‘Wat is dan toch de reden van uw afscheid?’ drong de psycholoog aan.

‘Omdat ik volgende maand gestorven zal zijn.’

‘Omdat u volgende maand gestorven zal zijn.’ herhaalde de psycholoog vol ongeloof. Hij wist zeker dat de oude man niet ziek was. Ook euthanasie was  niet aan de orde van de dag aangezien de monnik diepgelovig was.

‘U hebt het goed gehoord, en laat mij nu mijn verhaal vertellen.’

‘Ik begin met het pijnlijkste in mijn leven. Zoals u weet was ik enig kind, mijn vader heb ik nooit gekend, overleden ten gevolge van een verkeersongeval toen ik twee jaar oud was. Moeder was een sterke gelovige vrouw die van dan af nog maar slechts één doel in haar leven had, zorgen voor haar kind. Nooit hertrouwd, leefde volledig in functie van mij. Streng maar rechtvaardig werd ik opgevoed. Wat ik ook zei of deed, moeder bleef steeds achter mij staan. Wat er ook gebeurde, als moeder er was dan wist ik, alles komt goed. Ik voelde mij graag gezien, meer nog onvoorwaardelijk graag gezien. Wij beiden waren onafscheidelijk. Ondanks het feit dat ik mijn vader nooit gekend heb, heb ik een mooie jeugd gehad, waar ik nog steeds met vreugde op terugkijk.’

‘Wat was er dan zo pijnlijk?’

‘De aftakeling van moeder. Ik was 22 jaar toen de eerste signalen kwamen.’

‘De eerste signalen van wat?’

‘ Jong  dementie. Afspraken werden vergeten, op haar werk begon zij fouten te maken, kreeg meer en meer conflicten en werd uiteindelijk ontslagen. Ook autorijden werd gevaarlijk. In die tijd was werd de diagnose vaak pas in een laat stadium vastgesteld. Veel onbegrip was dan ook haar deel, wat de verwarring in haar nog groter maakte. Langzamerhand begon moeder in het verleden te leven. Terug in de tijd toen mijn vader nog leefde. Het nu en de toekomst waren verloren. Het ergste was dat moeder veranderde van een lieve empathische vrouw, naar iemand die paranoïde werd. Met steeds meer agressieve uitvallen. Zo werd ze echt heel kwaad als zij mijn vader op zijn werk niet mocht opbellen. “Je bent een slecht mens” riep zij dan gooiend met het telefoonboek. Dat kwam heel hard aan. Uiterlijk zag ik moeder in de kamer staan, en toch was het alsof er een andere persoon voor mij stond. Ik kende haar niet meer, ik voelde mij verloren.’

In de stilte die viel keek de psycholoog door het raam naar de witte abdijkerk. Twee thema’s, zijn in mijn 30 jarige praktijk steeds naar voren gekomen. Langs de ene kant graag zien en graag gezien worden, als de noodzakelijke brandstof voor het leven. Langs de andere kant, verlies, rouw, en twijfel aan de zin van het leven. Ook nu weer, mijmerde hij, toen hij de monnik terug aankeek.

‘En hoe is het verder gegaan?’, vroeg hij op zachte toon.

‘Het werd een echte nachtmerrie. Toen zij begon weg te lopen had ik geen keuze dan haar te laten opnemen in een rustoord. Moeder was daar razend om. Van dan af ging het snel, drie maanden later is moeder al overleden. Soms voel ik me nog schuldig dat ik haar heb laten opnemen. Het voelde alsof ik had gefaald. Van dan af ging het ook mij snel bergaf.’

‘Wat bedoel je met, met mij ging het snel bergaf?’

‘Ik begon te drinken, geloof het of geloof het niet, het helpt even. Vooral even voel je je een ander mens. Ik voelde de pijn niet meer. Meer en meer nam het drinken zelf mijn leven over. Ik dacht steeds meer maar aan één ding, hoe kan ik aan drank geraken en hoe doe ik het zo dat het niet opvalt. Dat laatste lukte een tijdje maar mijn leven werd één grote leugen. Ik kwam in een neerwaartse spiraal terecht. Meer en meer stress zorgde er voor dat de drang om te drinken nog groter werd. Op een bepaald moment slaagde ik er niet meer in om de schone schijn recht te houden. Eigenaardig toch, meer drinken zorgt voor nog meer dorst en nog meer drinken, en ga zo maar door. Ik kreeg conflicten op mijn werk, vrienden begonnen mij te mijden, uiteindelijk verbrak zelfs mijn lief onze relatie. Ik was als een automobilist die zijn stuur niet meer onder controle kreeg. Ik zat gevangen in een death race’.

‘Eigenlijk herhaalde de geschiedenis zich,’ zei de psycholoog, ‘net als je moeder was je aan het aftakelen’.

‘Ja, zei de monnik, waarom ook niet? Zonder moeder was ik in een zwart gat gevallen. Ik was in drijfzand terecht gekomen, ik zakte steeds dieper weg. Voor mij had niets meer zin. In dronkentoestand was ik aanwezig, afwezig’.

‘En toch ben je geen alcoholist meer, hoe heb je dat klaar gespeeld’?

‘Toen mijn beste vriend me zei dat hij alle contact met mij zou verbreken, als ik niet zou veranderen, dan pas besefte ik dat het zo niet meer verder kon’.

‘Wat deed je dan?’

‘Ik herinnerde me deze abdij van een retraite toen ik zestien jaar was. Teneinde raad kwam ik hier naartoe. Voor enkele dagen, dacht ik, maar ik ben gebleven, nu al bijna zestig jaar’.

‘Hoe komt het dat je gebleven bent?’

‘Ik ging je ook het mooiste vertellen wat ik meegemaakt heb in het leven’.

‘Maar hoe kom het dat de je gebleven bent, drong de psycholoog aan’.

‘ De psalmen’.

‘De psalmen,’ vroeg hij verrast.

‘De psalmen klonken zo hemels mooi, dat het me eerst rust gaf en beetje bij beetje vervulde het mij met een vreugde die ik lang niet meer had gekend. Neem nu psalm 16: ‘U wijst de weg naar het leven: overvloedige vreugde in Uw nabijheid, voor altijd een lieflijke plek aan uw zijde’.

‘Maar hoe kwam het dat je dat het mooiste vond in je leven? Als monnik moet je toch ook veel achterlaten?’

‘Alles viel als een puzzel in elkaar, ik voelde opnieuw de vreugde, de onvoorwaardelijke liefde ditmaal van Christus. Ik voelde mij geborgen, zoals bij moeder thuis. Bij Christus voelde ik weerom, alles komt goed. Wat natuurlijk ook hielp was de vaste structuur en de toenmalige vader abt, die een vaderfiguur voor me werd, de vader die ik nooit had gekend. Maar vooral ik had opnieuw een doel in mijn leven gevonden’.

‘Welk doel had je dan gevonden?’

‘Mijn leven in dienst van Christus te stellen en te bidden voor de mensen die dat niet willen of niet kunnen’.

Er werd niets meer gezegd, alles was gezegd, als afscheid werd de vredeskus gegeven, zoals ook na het Onze Vader gebed gebruikelijk was.

Dat ik dit mag meemaken, dacht de psycholoog, toen hij de monnik nakeek, tot die een stip werd op het einde van de lange gang.

Het was de laatste keer dat hij de monnik in levende lijve zou zien. Drie weken geleden was de rouwbrief hem toegekomen ‘De Heer heeft zijn trouwe dienaar tot zich geroepen’. Vredig ontslapen.

Hij las de tekst op het herinneringskaartje :

‘Als Hij mij rust schenkt is het goed.

Een controle is niet nodig.

Het is onmiskenbaar waar.

Zijn goedheid is ons zonneklaar’.

Een week later stond hij voor het graf van de monnik. Hij wende zijn blik af van het kleine witte kruis naar het grote monument, het grote kruis in het midden van de begraafplaats.

Zijn oog viel op de inscriptie onderaan het monument:

HET IS VOLBRACHT.